De 'Bibliothèque à bords perdus' is een project van CIVA, ontwikkeld met het oog op de toekomstige bibliotheek in Kanal-Centre Pompidou. Het heeft de ambitie een reflectie op gang te brengen over wat een bibliotheek in de toekomst kan betekenen, op inhoudelijk vlak maar ook qua programma en publiek.
gratis toegang
Is de bibliotheek van de toekomst een leesruimte of een plaats om te socializen? Is het een plek om te studeren, te werken, workshops te volgen, … gevuld met boeken? En hoe die nieuwe doelgroepen te bereiken? In deze onzekere tijden ten aanzien van de evolutie van de wereld, in een tijdperk dat het Antropoceen wordt genoemd, waarin kennisgebieden voortdurend uitbreiden en op complexe wijze verweven zijn, met vele alternatieve voorstellen en een paar kortstondige zekerheden, is een bibliotheek niet langer een kennistempel die alle antwoorden in petto heeft. Het is vooral een ruimte voor uitwisseling, waar veel documentatie voorhanden is. Een plek om te leven en te beleven. Bibliotheken voeden de reflectie over hoe we leven in deze wereld, helpen begrijpen wat ons omringt en stellen de stad van gisteren, vandaag en morgen in vraag.
Om een echte veelheid aan keuzes te bieden streeft La bibliothèque à bords perdus naar een participatieve logica en dit via uiteenlopende initiatieven: internationale en lokale persoonlijkheden maken eigenzinnige selecties (10 books by), die soms ook publiekelijk worden voorgesteld (La bibliothèque à bords perdus: Chapter X), een open oproep wil Brusselaars aanzetten om boeken te ruilen, te schenken of te suggereren, enz. Dankzij een mechanisme van toevoegingen, uitwisselingen en nieuwe rangschikkingen, zal de bibliotheek er ook elke dag een beetje anders uitzien. Zo wordt elk bezoek voor het publiek anders.
De incongruentie van deze tijdelijke aanwezigheid vormt een opportuniteit om een ideeënwereld te verkennen. Het houdt ook de belofte in van een toekomstig overleven in het schrijn dat de architecten van Atelier Kanal uittekenen.
De wereld bewonen
Vanwege de domeinen die ze behandelt - architectuur, stedenbouw, landschap en stedelijke ecosystemen - is de CIVA-bibliotheek een geprivilegieerde plek om te reflecteren en onderzoek te doen naar hoe we de wereld bewonen, en onze intieme verhouding tot de ruimte. Hoe heeft de mens door de eeuwen heen zijn leefwereld waargenomen en vormgegeven? Sinds wanneer zijn we ons bewust van de impact die dit stichtend handelen op onze omgeving kan hebben? Wat zouden de stichtingsverhalen kunnen zijn die tot onze steden hebben geleid? En schrijven we er nieuwe om de toekomst vast te leggen? Stedelijke wildgroei of grootstad? Een inclusieve stad of exclusieve wijken? Een plek om te leven voor iedereen? Ook voor de andere levende wezens die deel uitmaken van ons stedelijk landschap? Duizendpoten, vossen en spinnen inbegrepen? Paardenbloemen, sla en rododendron?
Het verdwijnen van sterke ideologieën en grote antropocentrische verhalen heeft geleidelijk aan plaatsgemaakt voor een andere manier om bewoond gebied te begrijpen, opgebouwd uit een reeks van met elkaar verweven verhalen, waarvan de verschillende lagen (en de kracht van de proposities die ze ondersteunen) een eigenheid bezitten die soms moeilijk te vatten is. Het is een palimpsest dat we overgeërfd hebben en waar we het mee moeten stellen om verder te kunnen blijven gaan in een constructieve reflectie, waarbij het net van wezenlijk belang zal zijn om de potentiële waarde te erkennen van wat er al is.
Dat verhaal wordt nu geschreven, met als belangrijkste doel ideeën te kunnen formuleren die zowel duidelijk als begrijpelijk zijn, in zoverre ze kunnen getuigen van de rijkdom aan insteken die onze wereld vormgeven. Binnen een bredere opvatting van het bestaande is het zaak om nieuwe, soms antagonistische of contradictorische realiteiten te kunnen identificeren, produceren en accepteren – zonder ze terug naar af te sturen of ze te versmoren in de modder van een krachteloze consensus. Zo zal bijvoorbeeld de dubbele problematiek van het Antropoceen (maatschappelijk: hoe moeten wij, als mensen, handelen?) en van de veerkracht (materieel: wat te doen met wat er al bestaat?) centraal komen te staan in de noodzakelijke evolutie van de bewoonde omgeving. Hoe kunnen we nu al omgaan met dit antagonisme waartegen we ontologisch onmachtig zijn?
Om de grote diversiteit te kunnen weergeven van de steden en landschappen die onze leefomgeving uitmaken, zijn de afgelopen decennia vele registers uitgetest. Alle denkbare literaturen en iconografieën werden opgeroepen om er de vele facetten van te beschrijven. Zo was er onder meer de Strada Novissima op de Biënnale van Venetië in 1980 (die de belangstelling voor een terugkeer naar de Europese stad benadrukte waarop onder andere Léon Krier en Maurice Culot zich beriepen), kort volgend op de continue steden en planetaire infrastructuren die radicale Italiaanse, Engelse en Oostenrijkse groeperingen hadden verbeeld (er ligt nooit meer dan een klein decennium tussen hen in). Het voorstel dat Colin Rowe niet zo lang daarvoor in zijn Collage City had ontwikkeld, pleitte al voor een voorbeeldige co-existentie tussen de klassieke modellen van stedelijke inrichting op basis van een schikking van de open stadsruimtes (pleintjes, squares en boulevards, kortom alles wat “de leegte” van de agglomeraties vormt) en de modernistische visies op een omgeving gedefinieerd door haar eigen architecturale objecten (de omliggende ruimtes als resultanten van de werking van “het volle”). Er werd ook nagedacht over een stedenbouw die bijna uitsluitend gelinkt was aan de auto: het ontwikkelingspotentieel van een vaardigheid om de stad gestalte te geven door de codes van de opkomende popcultuur te kapen – Robert Venturi, Denise Scott Brown en Steve Izenour met hun boek Learning from Las Vegas.
Meer recent werd vooral aandacht besteed aan burgerparticipatie, terwijl tegelijkertijd de idee opgang maakte van een bewuste reflectie over de toekomst van onze planeet, gezien de ongekende schade die de mens zijn natuurlijke omgeving berokkent – de hamvraag van het Antropoceen. En de laatste maanden was er de gezondheidscrisis, die ons met een vergrootglas heeft doen kijken naar de veerkracht (echt of verondersteld) van onze steden en de problemen van sociale en ecologische ongelijkheid.
Hoe moeten we omgaan met die problematiek van de gebouwde omgeving in zijn globaliteit als die uit zoveel verschillende realiteiten lijkt te bestaan, die allemaal ook dragers zijn van een project met een vaak begeestering wekkende relevantie? Hoe kunnen we de realiteit van één enkele wereld beschrijven bij het lezen van zijn meervoudige existenties?